Woord: aansprakelijk
aansprakelijk , anspraokelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Voor var. z. anspraok = aansprakelijk Die kwajong hef een grote roete ingooid met zien voetballe; zien va is der veur anspraokelijk (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aansprakelijk , anspraokelik , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, aansprakelijk: verantwoordelijk, vaak: degene zijnd die om schadevergoeding kan worden gevraagd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aansprakelijk , aonsjprëukelik , bijvoeglijk naamwoord
, aansprakelijk , VB: Bliéf dao vanaof menneke, es 't kepot gèit been ich aonsjprëukelik Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |