Woord: aanvoelen
aanvoelen , ánvule
, aanvoelen Zoiets motte ánvule! Zoiets moet je aanvoelen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aanvoelen , aavuile
, vuilde aan, haet aagevuilt , aanvoelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanvoelen , anvulen
, vulen an, an evuuld , aanvoelen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aanvoelen , anvulen , zwak werkwoord, overgankelijk
, aanvoelen Het vuilt nog nattig aan (Erf), Een goed waarkpèerd vuult an, as hij een zwaore vracht achter hum hef (Wsv), Hie vuult wal an, hoe het zit (Sle), Het holt vuult wel wat mèur an (Dwi), Met de dikke toon kunj wel anvuilen dat e lög (Vri), Dat kuj op je klompen anvulen (And) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanvoelen , ônvuule
, aanvoelen , Dé kun’de mee’jew klómpe ônvuule. Dat kun je met je klompen aanvoelen. Dat is zo vanzelfsprekend, dat had je kunnen weten. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
aanvoelen , anvulen , anveulen , werkwoord
, aanvoelen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanvoelen , anvulen , (werkwoord)
, aanvoelen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
aanvoelen , ènvuujle
, aanvoelen, snappen , Dè kande óp oew klómpe ènvuujle. Dat kun je op je klompen aanvoelen. Dat is wel heel eenvoudig. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
aanvoelen , [aanvoelen] , aanveule
, aanvoelen , D’n dörpel veultj kaod aan. Det kóns se toch op dien klómpe aanveule. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aanvoelen , ònvuule , zwak werkwoord
, ònvuule - vuulde aon - ongevuuld , aanvoelen; Cees Robben – dè vuulde ommers aon; – ònvuule - vuulde aon - ongevuuld – korte uu (geen vocaalkrimping) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |