Woord: aanzeggen
aanzeggen , anzeggen
, bekend maken van ’t overlijden; ’t is nijt anzegd = zijn (of: haar) dood is niet aan de huizen bekend gemaakt; ’t is anzegd om te volgen = zijn dood is ons bekend gemaakt, tevens met verzoek den overledene de laatste eer te bewijzen door achter den lijkwagen te gaan. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanzeggen , aanzegge
, zeg, zaes, zaet, zag, gezag , aanzeggen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
aanzeggen , ånzäggen
, aanzeggen, mondeling bekend maken van geboorte, overlijden enz. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
aanzeggen , anzeg’ng , werkwoord
, 1 nadrukkelijk berichten, 2 bericht doen van overlijden Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
aanzeggen , ánzégge
, zén án, ángezét , melden in de buurt dat er een dode is. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aanzeggen , aazëgge
, zach aan, haet of is aagezach , aanzeggen. Den doot aazëgge: het aanzeggen van overlijden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanzeggen , onzègge , werkwoord
, aanzeggen. Als er iemand overleden was of bediend (voorzien van de laatste H. Sacramenten der stervenden) werd dat in de buurt ongezeejd (ook wel: ròndgezeejd). De buurtbewoners baden dan samen de Rozenkrans op de ongezegde plaats en tijd. Het onzeggen gebeurde door de noste (de naaste) geburen. In deftige gevallen gebeurde het onzeggen door een doodsbidder, die ook buiten de buurt kwam. Jantje Brouwers deed dat vele jaren op een onvergetelijke manier. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
aanzeggen , anzeng
, zèè an, an ezeg , aanzeggen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aanzeggen , anzeggen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. mondeling kennis geven Mit geboorte of starfgeval worde het vroger an ezegd (Wap), Ze gung ba de hoezen langers te kraom anzeggen geboorte melden (Row), De anspreker kwaamp de groeve anzeggen ter begrafenis uitnodigen (Uff), Ze hebt het hoes an hoes an laoten zeggen dat de aolde baos der toe daon hef dat hij is gestorven (Bei), Ik hebbe het hum an ezegd heb hem gewaarschuwd (Hgv), De neie naobers kwamen de naoberschop anzeggen (Pdh), Hij hef de iemen anzegd, dat de baos overleden was bij de dood van een imker werd de bijen de dood gemeld door op de korf te tikken en de mededeling te doen (Bov) 2. de mantel uitvegen Ik heb het heur ies even good an ezegd gezegd, waar het op stond (Die) 3. van iemand zeggen (N:Sle) Dat zuj hum niet anzeggen, dat e al zo aold is Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanzeggen , [waarschuwen] , aonzeggen
, bidden aonzeggen: de buurt uitnodigen om gezamenlijk de rozenkrans te bidden ten huize van een overledene. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
aanzeggen , anzègen
, kennis geven van iemands overlijden Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
aanzeggen , anzeggn
, aanzeggen. Zie heb ’t hier niet anezeg, dât de man estörvm is. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
aanzeggen , anzeggen , werkwoord
, 1. aanzeggen 2. gelasten of nadrukkelijk uitnodigen om te doen 3. zeggen waar het op staat, in verb. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanzeggen , ônzegge
, uitnodigen voor begrafenis Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
aanzeggen , anzeggen , (werkwoord)
, 1. zeggen waar het op staat; 2. aanzeggen van een sterfgeval. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
aanzeggen , aonzegge
, lijkbidder (begrafenisbidder) gaat aan de buren mededelen dat er iemand uit de buurt is overleden , aonzegge in de buurt dur de lijkbidder wor nwooit mjeer gedaon = in de buurt gaan vertellen dat er iemand is overleden wordt niet meer gedaan- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
aanzeggen , ènzégge
, aanzeggen, bekend maken , Piet kwamp de dood van Hannes ènzégge. Piet kwam de dood van Hannes aanzeggen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
aanzeggen , aanzègke
, aanzeggen, aankondigen , Emes de wach(t) aanzègke. Hae ging de naober aanzègke det groeatje doead waas. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aanzeggen , aanzègke , werkwoord
, ziët aân, zag aân, aangezagdj , de naober mondeling op de hoogte brengen van het overlijden van een buurtgenoot zie ook: ter liek baeje naoberplicht Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
aanzeggen , ònzegge , sterk werkwoord
, ònzègge - zi aon - òngezeed , aanzeggen, verwittigen, aankondigen; WBD III. 3. 1:358 'aanzeggen' = dagvaarden; WBD III. 3. 3:319 'het aanzeggen' (rouw); A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. - aanzeggen, (mondeling) bekend maken, aankondigen; Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'onzègge' ww - aanzeggen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |