Woord: aardekar
aardekar , èrdkèèr , zelfstandig naamwoord
, aardekar. Kleine kar (ongeveer 1 kub. meter) met hoge wielen waarmee aarde, mest e.d. vervoerd werden. De gewone werkkar van de boer. In plaats van aarde sprak men van grond, of èèrdegrònd. Ook voor een onverharde weg werd dat woord gebruikt. In natte dagen was ’t moeilijk rijden in d’n èèrdegrònd. De wielen zakten soms tot aan d’n domp (middelpunt van ’t wiel) in het slijk. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
aardekar , eerdekarre , eerdkarre , zelfstandig naamwoord
, de; wipkar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |