Woord: achterstevoren
achterstevoren , ėchesjteveur
, achterstevoren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
achterstevoren , [de achterkant voor] , achtersteveuren , tachtersteveuren
, achterstevoren. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
achterstevoren , achtersteveurten , tachtersteveurten
, achterstevoren. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
achterstevoren , achtersteveur , achtersteveuren, achtersteveurs
, Ook achtersteveuren, achterveurs (Zuidwest-Drenthe, zuid) = achterstevoren, verkeerd om Hij har de boks achtersteveuren an (Anl), Hij zit achtersteveur op de fiets (Wat), Hij spant het peerd altied achtersteveur veur de wagen pakt alles verkeerd aan (Flu), Det kiend kan agin niet goed praoten, hij pröt jao nog achtersteveur (Koe), Hij is der achtersteveuren oetsmeten uitgegooid (Bal) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achterstevoren , achersteveuren , achtersteveuren
, achterstevoren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
achterstevoren , aachtersteveuren , aachtersteveur , bijwoord
, 1. achterstevoren, met de achterkant voorop 2. in de omgekeerde volgorde, van achteren naar voren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
achterstevoren , éterstevëur , zelfstandig naamwoord mannelijk
, - , - , achterstevoren , VB: Dat menneke zit altiéd éterstevëur ién de baank. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
achterstevoren , achterse vurre
, achterstevoren Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
achterstevoren , achtersteveuren , (bijwoord)
, achterstevoren. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
achterstevoren , âchterstevurre
, achterstevoren , Diejen dolle zât âchterstevurre óp de pakkendrâger. Die pias zat achterstevoren op de bagagedrager. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
achterstevoren , aafterstevurre , bijwoord
, achterstevoren, averechts (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
achterstevoren , echelstevuuer , echelstevuuere
, achterstevoren Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
achterstevoren , aachtersteveure , bijwoord
, achterstevoren; WBD et kalf zit aachtersteveure, resp. 'gedraajd' - het kalf zit met de kop naar achter, dus verkeerd (vóór de geboorte.); Van Rijen (1998): 'aachtersteveure - vekeerd om, bijwoord - achterstevoren'; WBD III.4.4:309 'ten achterstevoren' = averechts, verkeerd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
achterstevoren , echtersveur
, achterstevoren Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |