Woord: achteruitlopen
achteruitlopen , achteroetloupe
, loup, löps, löp, leep, geloupe , achteruitloopen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
achteruitlopen , achteroetloupe
, leip achteroet, is achteroetgeloupe , achteruitlopen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
achteruitlopen , achteroetlopen , sterk werkwoord, onovergankelijk
, 1. achterwaarts lopen 2. het land inlopen Zul wai nog even achteroet lopen? (Pei) 3. achteruitgaan De priezen loopt achteroet (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achteruitlopen , aachteruutlopen , werkwoord
, 1. achteruitlopen, teruglopen 2. naar achteren lopen: d.i. naar het bedrijfsgedeelte, ook: lopen in de richting van de weg af, het land in Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
achteruitlopen , aachterötlôope , sterk werkwoord
, achteruitlopen; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - aachterèùtlôopen as en pèrd dè trèkt (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1968) zienderogen achteruitgaan; WBD III.1.2:159 'achteruitlopen' = achteruitgaan Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |