Woord: afborstelen
afborstelen , ofbossêln
, afborstelen; mien buffel mout ofbossêld wor’n. Zie: bossêl. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afborstelen , ofbozzele , werkwoord
, Afboenen, schoonschrobben. | Wul je de eerappele efkes ofbozzele? Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
afborstelen , aafbeusjtele
, beusjtelde aaf, haet of is aafgebeusjtelt , afborstelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
afborstelen , ofbösseln , zwak werkwoord, overgankelijk
, afborstelen Woj mij de jas even ofbösseln? (Zwe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afborstelen , ofbosselen , werkwoord
, 1. afborstelen 2. erg hard werken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afborstelen , nne aofbuüstele , werkwoord
, slaag , (iemand een pak slaag geven) 'nne aofbuüstele Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
afborstelen , [afborstelen ] , aafbeustele
, 1. afborstelen 2. aframmelen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
afborstelen , aafbörstele , werkwoord
, afborstelen, afrossen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |