Woord: afkarren
afkarren , afkarre
, verslijten Ge mot de fiets nie zò afkarre! Dè’s zeund! Zonde om zo je fiets te verslijten. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
afkarren , ofkarken , ofkaorken, ofkarren, ofkorken, ofkaoren , werkwoord
, 1. fietsend flinke afstanden afleggen, moeizaam fietsen 2. veel en/of moeizaam rijden 3. zolang een fiets blijven gebruiken tot die niet meer gerepareerd kan worden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |