Woord: afkloppen
afkloppen , ofkloppe , werkwoord
, Ook: biljartterm. Wie bv. tijdens de kermis om het hoogste gelag, de meeste consumpties ‘afklopte’, kwam aan bod tegen de winnaar van de vorige partij of tegen een andere ‘volger’. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
afkloppen , ofkloppen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. afkloppen Duzendholt is holt, daor het schel deur de eekschelders ofklopt is (And), Man, zo neit in hoes! Ik zal je eerst even ofkloppen (Vri), Ik bun nog nooit zeik west; laow dat man even ofkloppen bezweren (Bov) 2. bij het biljartspel zijn beurt bespreken (N:Zuidwest-Drenthe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afkloppen , ofkloppen , werkwoord
, 1. afkloppen 2. aftrommelen van bijen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |