Woord: afleider
afleider , oflaider
, zie: dunderlaider. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afleider , oflaider
, (Nederlandsch afleider), zie dunderlaider *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
afleider , ofleider , zelfstandig naamwoord
, de 1. iemand die afleidt 2. degene die bij een verkoping de dieren van de stal haalt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |