Woord: afmesten
afmesten , ofmissen
, zie: missen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afmesten , ofmissen*
, zie ook mōsterd *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
afmesten , ofmessen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. de mest verwijderen De stallen wordt hier alle dagen ofmest (Exl), Ik zal het peerd even ofmesten (Row) 2. van mest voorzien (Zuidoost-Drents zandgebied, ti) Wij kunt die akker nog niet ofmessen (Sle) 3. (zich) op de kop (laten) zitten (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) Laot je niet ofmessen, maor slao weerum (Emm) 4. tot de orde roepen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Ik zal hum wel ies even ofmesten (Pes) 5. afmatten (Zuidoost-Drents veengebied) Die hebt ze ok aordig afmest vandage (Klv) 6. klaarmaken voor de slacht (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord) Wij wilt er iene ofmessen veur de slaacht (Dwi) 7. bedriegen (Pdh, Scho) Koop niet van die vent, hij wil jo aid ofmessen (Scho) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afmesten , ofmesten , werkwoord
, 1. mest weghalen bij het vee 2. uitmesten 3. geheel slachtrijp maken door te mesten 4. op z’n donder geven, een pak slaag geven Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |