Woord: afreden
afreden , ofreen , werkwoord
, ontdraden, van bonen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
afreden , ofri’jen , werkwoord
, 1. pasklaar maken van kleding 2. met de ri’je bewerken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afreden , ofrêêje , werkwoord
, rêê of, rêêde of, ofgerêêje , afsteken van een slootof greppelkant Ze waere met een rêêspao de slôôskante an ’t ofrêêje Ze waren met een afsteekspade de slootkanten aan het afsteken Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |