Woord: ambitie
ambitie , ambiese , vrouwelijk
, ambieses , ambitie. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
ambitie , ambitie , ambizie
, ambities , Ook ambizie (Zuidwest-Drenthe, zuid) = ambitie Ik heb het hum wel an ebèune, mar hij har der gien ambizie veur (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ambitie , ambisie , zelfstandig naamwoord
, de; ambitie Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ambitie , ambiésie , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, ambiésies , - , lust , VB: Ich heb geng ambiésie vuur vuurzitter te wërde. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |