Woord: amelen
amelen , aimeln , emêln, ijmêln
, zie: dwelmen. “En zoo aimelde hai maor al ien ain boksem en wams ien ain taim vōt.” (Hoogeland) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
amelen , aemelen , werkwoord
, 1. zeuren, vaak: op kinderlijke, stuntelige wijze 2. in zichzelf praten, ijlen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |