Woord: arguatie
arguatie , argewoatsie
, ergernis. Zie: argewijern. West-Vlaamsch arguwacie = gekijf, twist. Latijn arguo, Fransch arguer = twisten, kijven (De Bo). Middel-Nederlandsch argueren, arguweren, ergeweren = redetwisten, iets betwisten, iemand terechtwijzen, berispen, bestraffen. Oud-Fransch grouer, Fransch arguer, van ’t Latijnsche argutare. (Verdam). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
arguatie , argewaosie , aargewaosie , zelfstandig naamwoord
, de; drukte, heibel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |