Woord: armelui
armelui , armelui’s
, in de zegswijze armelui’s pankoek en roikelui’s ziekte stinke ve(e)r, als armelui boven hun stand leven (bv. door het eten van pannekoek) en rijkelui met ziekte of tegenslag te kampen krijgen, wordt daar weldra resp. afkeurend of met leedvermaak over gesproken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
armelui , aarmelu , aarmeluden , meervoud
, armelui Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
armelui , érm lûikes
, armelui , érm lûikes VB: Dat zién mer érm lûikes , dao hôfs te neet te vëul van te verwaachte. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |