Woord: bassen
bassen , bassen , (zwak werkwoord)
, blaffen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
bassen , baschen , [basxәn]
, waden, dringen. Üaaveral düürhen baschen; Wat hebt ze düür de ragge ebaschet. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
bassen , bassen , werkwoord
, bassen: van een hond Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bassen , basse
, 1. hoesten, zwaar en langdurig, 2. blaffen van een hond , 1. hoor d’n dieje toch is basse = hoor hem toch eens hoesten - 2. op iedere wèruft bij de boere baste vruger n’n hond agger vurbij fietste = bij de boeren blafte vroeger op ieder erf een hond als je er voorbij fietste Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
bassen , basse , baaste , werkwoord
, blaffen, hoesten (West-Brabant); baaste ; blaffen (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
bassen , baaste , zwak werkwoord
, "bassen, blaffen; Daamen, Handschrift Tilburgs (1916): ""baasten - heurde die'en hond nie baasten? (blaffen)""; Daamen, Handschrift Tilburgs (1916): ""baasten - Tilb. uitdrukking - het stukgoed dat geverfd moet worden en waarvan men wenscht dat de zelfkant niet mede wordt geverfd, werd eerst gebaast, d.w.z. de zelfkant wordt met een zwaar lint omnaaid zoodat deze bij het verven ongeverfd blijft.""; WNT BASSEN werkwoord. - eigenlijk van honden: blaffen" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |