Woord: bedillen
bedillen , bedillen , werkwoord
, regelen, uitmaken, besturen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bedillen , bedille , zwak werkwoord
, bedillen; De Wijs – “Die zitten naa te bedillen, wietter bedééld mot worre.” (10-02-1963); Cees Robben – D’r valt hil wè te bedillen, Merie, asser gedild moet worre.. (19650402) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |