Woord: bedrijvigheid
bedrijvigheid , bedrievigheid , de
, bedrijvigheid, drukte In de heuitied is het ien en al bedrievigheid in de maot (Pdh), Dat vrouwgie is ien en al bedrievigheid steeds bezig (Die), Een mens mot wel wat bedrievigheid hebben op olde leeftied (Wtv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bedrijvigheid , bedrievighied , zelfstandig naamwoord
, de 1. winkels, ambachten, bedrijven e.d. 2. bedrijvigheid, drukte Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bedrijvigheid , [bedrijvigheid] , bedrievigheid , (vrouwelijk)
, bedrijvigheid Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |