Woord: begaanheid
begaanheid , [begaan zijn, meewarig zijn] , beganigheid
, medelijden, meewarig zijn. Zooveel als: begaan zijn met het leed van een ander. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
begaanheid , begaonhied , zelfstandig naamwoord
, de; het begaan zijn Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |