Woord: bereppen
bereppen , [hanteren, behandelen] , bereppen
, hanteeren, behandelen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bereppen , bereppen , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. klaar krijgen Maakt oe gien zorgen, ik bereppe dat wel (Flu), Hij wet niet, hoe hij het allemaole bereppen en begriepen mut (Hgv) 2. verzorgen Wij moet hum nog bereppen schoonmaken van een zieke (Sle) 3. hanteren, behandelen (dva, wb), zie ook berappen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bereppen , bereppen , werkwoord
, 1. voor elkaar brengen, fiksen 2. hanteren, ermee omgaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |