Woord: bijgeval
bijgeval , biejgeval , bijwoord
, soms, mogelijk Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
bijgeval , biegeval
, bijgeval; indien. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bijgeval , bijgeval , bijwoord, voegwoord
, 1. toevallig Hej bijgeval nog wat te missen? (Ruw) 2. (voegw.) voor het geval dat (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) Bijgeval aj je niet redden kunt, dan roep mor (Sle), Biegeval ik er niet ben, moej de was in huus halen (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bijgeval , bi’jgeval , voegwoord
, indien, voor het geval dat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijgeval , bi’jgeval , bijwoord
, misschien, voor het geval Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |