Woord: bijlichten
bijlichten , bejleegte
, (fig.) iemand de waarheid bijbrengen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bijlichten , béjluchte
, helpen door met een lamp te schijnen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
bijlichten , bieluchte
, luchde bie, haet biegeluch , bijlichten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bijlichten , [iets of iemand extra licht geven ] , bieluchten
, met een lamp bijschijnen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
bijlichten , bieluchten
, luchten bie, bie elucht , met een lamp bijschijnen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
bijlichten , bijlochten , zwak werkwoord, overgankelijk
, bijlichten Zal ik je even bailuchten (Row), Ik mus bijlochten mit de lantèern as oonze moe de varkens voerde (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bijlichten , bi’jlochten , werkwoord
, bijlichten, ook: helpen met informatie, inzichten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijlichten , biéluchte , biéleechte , werkwoord
, luchde bié, biégeluch/leechde bié, biégeleech , bijlichten , (met een stallantaarn) biéluchte (luchde bié, biégeluch) VB: Luch 'ns éffe bié, ich zeen geng haand vuur m'n oüge; biéleechte Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
bijlichten , bè lichte , bè luchte
, bijlichten Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
bijlichten , bieluchen , (werkwoord)
, bijlichten (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
bijlichten , bélochte , werkwoord
, bijlichten (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
bijlichten , bieluchte
, bijlichten Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
bijlichten , bieluchte , werkwoord
, luchtj biê/bieje luchtjdje biê/bieje, biegeluchdj , bijlichten, met een lantaarn schijnen naar iets of naar iemand die licht nodig heeft bij een of andere bezigheid Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
bijlichten , bijlichte , zwak werkwoord
, "bijlichten - overdrachtelijk: iemand de waarheid zeggen; Van Delft - ""'t Ies goed dè 'k nie thues was, aanders ha'k 'm iets bijgelicht"": 't Is goed, dat ik niet thuis was toen hij kwam, anders zou ik hem eens terdege de waarheid gezegd hebben. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929); Pierre van Beek – Iemand ""bijlichten"" is iemand de waarheid in het gezicht vertellen. Zo kan men horen: ""'t Was mar goed dè-t-ie nie thuis was, aanders zou ik 'm 's bijgelicht hebben!"" (Tilburgse taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 5 juni 1950)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |