Woord: bijloper
bijloper , bieluiper , mannelijk
, bieluipesj , bieluiperke , bijloper. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bijloper , bi’jloper , zelfstandig naamwoord
, de; meeloper Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijloper , [klaploper, leerling] , bieloper
, iemand die geen moeilijk of verantwoordelijk werk verricht (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |