Woord: bijmaken
bijmaken , biemoaken
, bijverdienen, bv. door het geven van privaatlessen; fig. hij moakt’r wat bie = hij overdrijft, bij dat verhaal is wat bij van eigen vinding. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bijmaken , biemoaken*
, (Nederlandsch bijbrengen), als het omgekeerde van wegmoaken * (bldz. 577.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
bijmaken , bi’jmaeken , werkwoord
, bijmaken: bijpassend aanmaken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |