Woord: bijslag
bijslag , bijslag
, Men zegt ook halfslag. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
bijslag , bèslag
, bijslag , De kénderbèslag kréd’devur niks, mér dörrum moet’ter nog wél zûnneg óp zén. De kinderbijslag is gratis, maar daarom moet je er nog wel zuinig op zijn. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
bijslag , bi’jslag , zelfstandig naamwoord
, de 1. kinderbijslag 2. uitkering bij werkloosheid Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |