Woord: bijtijd
bijtijd , bietied
, in de bietied: in de vrije tijd. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
bijtijd , betied , bi’jtied , bijwoord
, 1. vroeg 2. op tijd (vaak: en vroeg) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijtijd , betejd , bijvoeglijk naamwoord
, van plan (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |