Woord: bijzondag
bijzondag , biezundag
, zondag op een door-de-weekse dag (uitgezonderd Eerste Kerstdag). Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
bijzondag , bijzundag , de
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) = niet op zondag vallende kerkelijke feestdag, extra zondag Een bijzundag is een zundag zonder schoon hemd dit i.v.m. de gewoonte zich ’s zaterdags te verschonen en dat gebeurde niet voor een bijzundag (Bro), Vrogger waren de bijzundagen haoste de ienigste uutgaansdagen (Eli), zie ook bijdag Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bijzondag , bi’jzundag
, christelijke feestdag die niet op zondag valt Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bijzondag , bi’jzundag , zelfstandig naamwoord
, de; niet op zondag vallende kerkelijke feestdag, ’extra zondag’ Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijzondag , [feestdag] , biezondag , biezundag, biedag
, verzamelnaam voor Tweede Paasdag, Pinksterdag, Kerstdag en Hemelvaartsdag. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |