Woord: bikkelspel
bikkelspel , bikkelspel
, Namen van de vier zijden der bikkelkootjes: Staandertjes, Ruggertjes, Essertjes, Puttertjes. Stille bonk, als men den stuiter niet op den grond laat tikken, maar eerder opvangt. Verg. Wdb. III, 357. Kanker, als een bikkelkootje niet zuiver op een van zijn kanten terecht komt, maar bijv. schuin tegen een ander aangeleund staat. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
bikkelspel , bikkelspul , zelfstandig naamwoord
, et; bikkelspel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |