Woord: billentikker
billentikker , billetikker , m
, slipjas Héj droeg ’nen hogge zéêje mi billetikker Hij droeg een hoge hoed met slipjas. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
billentikker , billetikker , zelfstandig naamwoord de
, Lange slipjas. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
billentikker , billentikker , billetikker
, billentikkers , Ook billetikker = jacquet, pandjesjas Een breugeman mit een billetikker en een hoge hoed (kv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
billentikker , billetikker , zelfstandig naamwoord
, de; slipjas Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
billentikker , billetikker , zelfstandig naamwoord
, jacquetjas (Helmond en Peelland; Den Bosch en Meierij; West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |