Woord: binnenshuis
binnenshuis , binhoes*
, ook: binende *, bovenende *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
binnenshuis , bénneshoes
, binnenshuis. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
binnenshuis , binnenshuus , bijwoord
, binnenshuis Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
binnenshuis , [binnenshuis] , bènneshoes
, binnenshuis Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
binnenshuis , binnesèùs , stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
, binnenshuis; Cees Robben: binneshèùs; WTT 2013 - in de uitspraak vervalt de h: binnesèùs Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |