Woord: blauwveen
blauwveen , blauwveen , bijvoeglijk naamwoord
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën) = van blauwveen Blauwveen törf (Bor) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
blauwveen , blauwveen , het
, veen met blauwachtige kleur, veenlaag, waaruit baggerturf werd gemaakt Blauwveen zit hielemaol onderan (Geb), ... onder de bolster (Bov), ... tussen grauw en dosterd (Odo) ... is de onderste laoge veen (Eli), Van blauwveen muiken ze baggel (Een), Blauwven was het beste soort ven, mus halfnat in de bult, anders kreej almaol brokken (Pdh), Blauwvène gef beste torf, mar is muilijk te bewarken umdet het zo slecht zunne kan verdragen (Koe), zie ook blauwe, klien, törf, zwartveen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
blauwveen , blauwveen , zelfstandig naamwoord
, et; blauwveen, blauw gekleurde, onderste laag van het hoogveen, van zeer goede kwaliteit; ook uit laagveengebied bekend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |