Woord: blespaard
blespaard , blespeerd
, (klemtoon op: peerd) = paard met eene bles, dat is eene langwerpige witte plek van het haar tot den neus. (Vgl. kol.) Spottenderwijs zegt men van iemand, die een wit voorhemdje (wit overhemd) draagt met open vest: hij blest. Valt dit nogal in het oog, dan heet het: hij het de blijk bestolen. Kil. bles, oudtijds ook: blas = kaal; bij Bild. bles = wit. Vgl. ’t Hoogduitsche blass, en: kielbles. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
blespaard , blespèerd , het
, paard met een bles Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
blespaard , blespeerd , zelfstandig naamwoord
, et; blespaard Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |