Woord: bleut
bleut , [omslag van boek] , bleuten
, de platte zijden van een boek, de omslag, die dikwijls van schapenleder vervaardigd worden. Even als bleut voor het blad of perkament gebruikt wordt, zeide men oudtijds: een huyt francijns of perkaments; het latere: vel (papier), is ook hieraan zijn oorsprong verschuldigd. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bleut , bleute
, omslag van een boek. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
bleut , bleut , zelfstandig naamwoord
, et; (zie ook bleute, bet. 2) stuifmeel en honing die bijen aan de achterpoten verzamelen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |