Woord: blindkap
blindkap , bliendekappe , bliendkappe, blienkappe , zelfstandig naamwoord
, de; leren kap die het paard voor de ogen werd gegespt, vooral: als het voor de karnmolen moest lopen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
blindkap , blindkap , zelfstandig naamwoord
, blindkappe , blindkappie , masker voor een paard in de karnmolen Om ’t paerd te bescherme tege draoiereghaaid wiere de ôôge bedekt meddun blindkap Om het paard te beschermen tegen duizeligheid werden de ogen bedekt met een masker Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |