Woord: bloktong
bloktong , bloktongen
, het voorwerp aan een’ wagen dat het voorstel aan den disselboom verbindt. Advertentie: Boeldag van eene lading gesneden eikenhout “bestaande uit stelhouten, bloktongen,” enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bloktong , bluktongĕ
, ond. wagen, V, 49. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
bloktong , bluktong , bloktong
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook bloktong (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = deel van boerenwagen dat het onderstel met de disselboom verbindt Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bloktong , bloktonge , bloktonne , zelfstandig naamwoord
, de; bloktong van een wagen (deel waar de disselboom in sluit) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |