Woord: bonenpit
bonenpit , bonepitte , zelfstandig naamwoord
, de; elk der bonen uit een bonenpeul Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |