Woord: bonkijzer
bonkijzer , [schop waarmee de bonkaarde wordt afgestoken] , bōnkijzer
, de schop waarmede de bonkaarde wordt afgestoken. Zie: bonkaarde. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bonkijzer , bonkiesder
, (ouderwets), spade om greppels in het veen te graven Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
bonkijzer , bonkiezer , zelfstandig naamwoord
, et; bonkijzer Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |