Woord: boodschappenmand
boodschappenmand , bótsjappemèèntje
, boodschappenmandje. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
boodschappenmand , bosschuppenmaandtien , het
, bosschuppenmaandties , boodschappenmand, (fig.) Ik Heb hum al ies mit ’n bosschuppenmaandtie zien lopen ik heb hem al eens gearmd met een meisje gezien (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
boodschappenmand , bosschoppemaande , bosschoppemaand , zelfstandig naamwoord
, de; boodschappenmand Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
boodschappenmand , booschoppemañd , zelfstandig naamwoord
, booschoppemañdes , booschoppemañdjie , boodschappenmand Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |