Woord: aaldobber
aaldobber , aaldobber , eeldobber , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Dobber om aal te vangen. Zie dobber. || Eeldobbrs schieten (uitzetten). Honderd stuks nieuwe aaldobbers. Een mand klaargemaakte nieuwe aaldobbers (dobbers die van een haak en steen zijn voorzien), Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
aaldobber , aoldobber , de
, aoldobbers , (Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = plankje met een lijn, waaraan één enkele haak, die men laat drijven en later weer opvist (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |