Woord: aanbijten
aanbijten , [een stukje eten] , ãnbîten , (sterk werkwoord)
, een stukje eten. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
aanbijten , aabiete
, beet aan, haet of is aagebeete , aanbijten van muizen, wild et cetera. Hae haet aagebeete: hij toont interesse; hij laat zich overhalen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanbijten , anbieten , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. aanbijten Hij hef de appel anbeten en toen hef e hum vortgooid (Bov), Een borrel anbieten eerste slok nemen (Sle) 2. doorbijten (Zuidoost-Drents zandgebied), Die hond beet aordig dicht an beet door (Man) 3. ontbijten (dva, wb) 4. voortmaken met eten (Zuidwest-Drenthe, zuid) Aj gauw eten wilt, dan muj maor anbieten (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanbijten , anbieten , werkwoord
, ontbijten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanbijten , aanbiete
, aanbijten of aanknagen van vruchten door muizen, wild, etc. , Dao laag einen aangebeten appel. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |