Woord: aangelande
aangelande , aangelande , angelande, angelaande , aangelaan, an elaan
, aangelanden , Ook angelande (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), aangelaande (Zuidwest-Drenthe), angelaan (Zuidwest-Drenthe, zuid), an elaan (Zuidwest Drenthe, noord) = aangelande De angelanden binnen verplicht om de weg in örder te holden en de wieken en ofwaeteringssloten op te schonen van personen die land hebben aan sloot, wijk of weg (Smi), Dat bint aangelanden van Jan zij wonen naast hem (Klv), zie ook anland, anbelande Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aangelande , angelaande , zelfstandig naamwoord
, de; aangelande, ook: bezitter van één of meer aangrenzende percelen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |