Woord: aangestoken
aangestoken , anstoken
, voor: onhandelbaar, redeloos, als bezeten. Zie ook: doen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aangestoken , ángestoake
, wormstekig D’n appel is smérrig ángestoake De appel is erg wormstekig. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aangestoken , anstukkend , an estèuken
, (Zuidwest-Drenthe). Ook an estèuken = aangebroken Aj een an estèuken flesse hebt, wil ik wel een glassien hebben, maar ie mut er gien flesse veur anbrèken (Bro), Hij hef te veule had uut de an estèuken flesse is dronken (Ruw) of Kiek, hij hef uut de anstukkende kanne edrunken is aangeschoten, in dit geval gezegd van scheepsladers die weliswaar een slok uit een kan jenever kregen, maar er ook stiekem van hadden gedronken en daardoor niet te recht liepen met de kruiwagens (Noo), zie ook ansteken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aangestoken , [aangestoken] , an-esteuken
, wormstekig. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
aangestoken , aangestoeëke , aangestoke , bijvoeglijk naamwoord
, eerste vorm Weerts (stadweerts); tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; aangebroken (vat) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |