Woord: aanpart
aanpart , anpart , het
, (Midden-Drenthe, veroud.) = aandeel ‘Ik heb nog wel oude acten van de schulte van Anloo van omstreeks 1800, waarin telkens geschreven wordt van het bezitten van een anpart in vooral bospercelen, bij de markescheiding toegewezen aan groepen van drie tot tien eigenaren’ (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |