Woord: aanpezen
aanpezen , anpezen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, opschieten Een beetie anpezen, wij wilt op tied hen huus (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanpezen , anpezen , anpiezen , werkwoord
, 1. hard fietsen 2. onvermoeid, vlot, aan één stuk doorwerken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanpezen , anpeeze , werkwoord
, pees an, peesde an, añgepeesd , zwaar werk doen ’t Was hard anpeeze, peesteke voor zeve cente de roe Het was zwaar werk doen, bieten rooien met de hand voor zeven centen per roe (16 m2) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |