Woord: aanpielen
aanpielen , ánpiele
, aanmodderen Vör de rest zate ze mar wa án te ánpiele. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aanpielen , anpelen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, alsmaar bezig zijn met iets Hie peelt aaid an met de kinder (Wee) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanpielen , anpielen , anpielken , werkwoord
, voortgaan met het werk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |