Woord: aanpunten
aanpunten , aanpunten , (anpuntǝ) , (zwak werkwoord, transitief)
, Aansteken, van een sigaar of pijp. || Wacht, leet ik effe me pijp anpunten. || Bij de houtzagerij. De punten van de stompgeworden zagen met een puntvijltje aanscherpen. || Wat zitten der ’en rafels an ’et hout: je magge wel ders anpunten. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
aanpunten , ånpöönten
, aanpunten Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
aanpunten , anpuentn , werkwoord
, aanspitsen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
aanpunten , anpunte , werkwoord
, in de zegswijze ientje anpunte, iemand aanhouden om hem te spreken. – ’n Segaar (’n poip) anpunte, een sigaar (of een pijp) opsteken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
aanpunten , anpunten
, punten an, an epunt , 1. ergens een scherpe punt aanmaken; 2. den löt zich veur ’n dubbeltie ’n bonenstok anpunten op de kop: die persoon doet alles voor geld. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aanpunten , anpunten , zwak werkwoord, overgankelijk
, van een punt voorzien Wi’j die draodpaolen nog even anpunten? (Hijk), Die potlood moej even anpunten, want daor kuj zo niet met schrieven (Zwig) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanpunten , anpunten
, ergens een punt aan maken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
aanpunten , anpunten , werkwoord
, aanpunten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanpunten , anpunten , (werkwoord)
, punten an, an-epunt , aanscherpen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |