Woord: aanscheiding
aanscheiding , anscheiding , de
, (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest Drenthe, noord, Kop van Drenthe) = 1. stuk anpalende woeste grond, ontgonnen ter vergroting van een bestaande akker Elk jaor ploegde de boer een paar voor van de anscheiding bij de akker an (Bor), Daor is nog een stukkien woeste grond, daor maak wij een anscheiding van (Oos), De anscheiding van de wal veur de akker hew anmaokt in cultuur gebracht (Schl) 2. het bij het cultuurland aantrekken van pas ontgonnen grond (Midden-Drenthe) Deur de aanscheiding van het ontgunnen laand hef ie een mooi stuk laand kregen (Rol), zie ook ansluting Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |