Woord: aanschopperij
aanschopperij , anschōpperei
, maken of beginnen = het pogen van een jonkman om met een meisje, met wie hij in gezelschap is, op goeden voet te komen en met haar te vrijen; eig. = haar onder de tafel met de voeten aanraken; da’s anschōpperei mit dei baiden = die beiden zijn elkander niet vreemd, dat is vrijerij. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanschopperij , anschopperaai
, (Kop van Drenthe), in Wat anschopperaai maoken onopvallend en zachtjes met iemand praten (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |