Woord: aanschuiven
aanschuiven , anschoeven , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. aanschuiven Doe kanst zo bie taofel anschoeven (Bco), Het eten is klaor, schoef mar an (Gas), Schoef een stoel an en drink een koppie mit (Nam) 2. (op)duwen Kuj mij èven helpen de wagen an te schoeven? (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanschuiven , ônschûive
, aanschuiven , Ge meugd op't fist gewóón ônschûive, 't kömt nie zó krék wór ge gô zitte. Je mag op het feest gewoon aanschuiven, het komt niet zo precies waar je gaat zitten. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
aanschuiven , anschoeven , werkwoord
, 1. aanschikken 2. aanduwen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanschuiven , anskoeven , (werkwoord)
, aanschuiven. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
aanschuiven , [aanschuiven] , aansjuve
, aanschuiven , Hae sjuuftj mer get gaer aan. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |